Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010

Geldend van 22-01-2010 t/m 31-12-2016

Intitulé

Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010

Aanhef

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

gelet op de artikelen 7.3, 7.4 en 7.5 van de Waterwet  en artikel 12 van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland 2010 en de bijlage I, onderdeel C van genoemde verordening;

alsmede gelet op de artikelen 122f en 122l van de Waterschapswet en artikel 9 van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010 en de bijlage I, onderdeel C van genoemde verordening;

BESLUIT:

vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toepassen van de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing

Artikel 1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    de Waterwet: de Waterwet, zoals gepubliceerd in Stb 2009, 490;

  • b.

    de Waterschapswet: de Waterschapswet, zoals gepubliceerd in Stb 1999, 331 en latere wijzigingen;

  • c.

    lozen: het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap;

  • d.

    afvoeren: het brengen van stoffen op een riolering of op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap;

  • e.

    gezuiverd afvalwater: afvalwater dat na zuivering wordt geloosd of afgevoerd;

  • f.

    ambtenaar belast met de heffing: ambtenaar als bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet;

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. Voor niet biologisch gezuiverd afvalwater wordt de T-correctie alleen toegestaan op basis van de stoffenbenadering. Op basis van toxiciteits- en respiratieremmingstesten zal aangetoond moeten worden in hoeverre de te lozen of af te voeren stoffen toxisch zijn. Indien het toxische stof betreft wordt een correctiehoogtebepaling op deze stof middels een bio-degeneratiemethode niet toegestaan. Vaststelling dient dan m.b.v. andere gegevens/methoden plaats te vinden, bijvoorbeeld door weging of massabalans.

  • 2. Voor biologisch gezuiverd afvalwater wordt de T-correctie toegestaan na onderzoek van het afvalwater. Indien ertussen de biodegeneratieproeven en de BZV∞ geen verschil bestaat wordt de T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater toegestaan op basis van BZV-benadering. Als er sprake is van een significant verschil tussen de resultaten van de bio-degeneratieproeven en de BZV∞ dient de correctiefactor bepaald te worden middels analyses van een aantal representatief aantal monsters middels biodegeneratieproeven.

  • 3. In het geval dat de biologische zuivering een constante voeding en een stabiel zuiveringsproces heeft en de BZV-waarden van het effluent van de zuivering niet meer bedraagt dan 20 mg/l, kan in principe een correctie op grond van de formule met 3,33 BZV in plaats van CZV worden geaccepteerd. Dit leidt tot de volgende BZV formule:

  • vracht zuurstofbindende stoffen per etmaal (uitgedrukt in kg per etmaal) =  Q * ( 3,33 BZV5 + 4,57 Nkj) 1000 waarin:

    • Q = debiet in m3 per etmaal

    • 4,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l)

    • 3,33 = berekende omzettingsfactor naar BZV∞

    • BZV5 = biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l)

    • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte (in mg/l)

  • 4. Er is sprake van een stabiel zuiveringsproces, genoemd in het derde lid, indien het effluent van de zuivering gedurende een periode van minimaal 30 dagen een BZV gehalte heeft van 20 mg/l of minder. Deze periode dient door analyse van de volume proportionele etmaalmonsters te worden aangetoond.

  • 5. Indien er géén sprake is van een stabiel zuiveringsproces, genoemd in het derde lid, wordt de vervuilingswaarde berekend met behulp van de Rijksformule, zoals vermeld in artikel 9, derde lid van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland 2010. voor wat betreft de verontreinigingsheffing, of, zoals vermeld in artikel 6, derde lid van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010, voor wat betreft de zuiveringsheffing.

  • 6. Indien na 30 dagen blijkt dat het zuiveringsproces weer stabiel is, zal bij de berekening vervuilingswaarde over het jaar, deze 30 dagen “wachttijd” meegenomen worden als ‘stabiele situatie’. Voor die dagen mag dan de BZV formule, genoemd in het derde lid, toegepast worden.

  • 7. Het bedrijf moet direct melding maken van calamiteiten, dan wel andere zaken die een slecht zuiveringsrendement tot gevolg hebben aan de ambtenaar belast met de heffing.

  • 8. Voor niet door productieprocessen verontreinigd koelwater wordt de T-factor toegestaan. Berekening vindt op dezelfde wijze plaats als bij biologisch gezuiverd afvalwater.

  • 9. De T-correctie wordt in de volgende gevallen niet toegestaan:

    • als het geloosde afval- of koelwater toxische eigenschappen bezit

    • als er sprake is van een gestoorde werking van de awzi.

Artikel 3 Wijze van onderzoek en de te gebruiken analysemethoden

  • 1. Het onderzoeksvoorstel voor niet biologisch gezuiverd afvalwater moet de volgende gegevens bevatten:

    • opgave van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor het percentage CZV dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is en hun (biologische) eigenschappen (de zogenoemde productinformatie);

    • wijze van berekening van het percentage CZV en/of kwantitatieve hoeveelheden van de geanalyseerde verontreiniging dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is;

    • uit te voeren biodegeneratie- en respiratieremmingstesten en de te gebruiken mediums per specifieke stof (afhankelijk van de eigenschappen van deze stoffen);

    • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering;

    • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar.

  • 2. Het onderzoeksvoorstel voor biologisch gezuiverd afvalwater moet minimaal de volgende onderdelen omvatten:

    • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar;

    • wijze van meten en bemonsteren;

    • uit te voeren respiratieremmingstesten, biodegeneratieproeven en te volgen methodieken;

    • aantal uit te voeren BZV∞- onderzoeken; (waarbij de α-factor wordt bepaald);

    • herkomst en de kwaliteit van (leeftijd, bewaarvorm) entwater bij de BZV-bepaling;

    • wijze van vervuilingswaarde- en correctiehoogteberekening;

    • beschrijving en werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) en kopieën van het logboek van de periode van 1 jaar voor de aanvraag tot heden. In het logboek dient opgenomen te zijn; storingen, calamiteuze situaties, onderhoud etc;

  • 3. De volgende onderzoeks- en analysemethoden worden toegestaan:

    • LUMIStox test volgens NEN-EN-ISO 11348;

    • Bepaling acute toxiciteit ten aanzien van aëroob slib volgens NEN 6512;

    • Afbreekbaarheidtest organische koolstof volgens Zahn/Wellens, ISO 9888;

    • BZV∞(oneindig) onderzoek volgens NEN 6634.

Artikel 4 nauwkeurigheid waarmee het onderzoek dient plaats te vinden

  • 1. Toxiciteits- en biodegeneratieproeven of specifieke stoffen dienen uitgevoerd te worden volgens de voorgeschreven methodieken.

  • 2. De wijze waarop het monster wordt verkregen moet in overeenstemming zijn met de aan de aanvrager verleende meetbeschikking, Het monster dient representatief te zijn voor de gehele aangevraagde periode. Bij twijfel hieromtrent dienen meerdere monsters, van verschillende dagen, onderzocht te worden.

  • 3. Het laboratorium en/of adviesbureau dat het onderzoek uitvoert voor de aanvrager, moet aantoonbare ervaring hebben met de uit te voeren proeven.

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. Deze beleidsregels zijn van toepassing op aanvragen van belastingplichtigen voor correctie als bedoeld in artikel 12 van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland 2010, voor wat betreft de verontreinigingsheffing, of als bedoeld in artikel 9 van de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010, voor wat betreft de zuiveringsheffing, en die betrekking hebben op de heffing met ingang van 1 januari 2010.

  • 3. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels komen de Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing, vastgesteld op 18 december 2008, te vervallen.

  • 4. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels inzake de hoedanigheidscorrectie (T-factor) bij de berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010’.

Toelichting

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Incidenteel worden verzoeken ingediend voor de toepassing van de T-correctie. In een aantal gevallen wordt er ook verzocht om de T-correctie toe te passen op ongezuiverd afvalwater. Het ontbreken van duidelijke beleidslijnen met betrekking tot de aanvraagprocedure, toepassingsmethodiek en voorschriften ter vaststelling van de correctiefactor gaf aanleiding tot verwarring voor wanneer wel en wanneer niet de correctie toegepast kan worden. Ook landelijke jurisprudentie geeft (nog steeds) geen oplossing op een groot aantal vragen. 

Er bestaat (nog) geen landelijke norm, methodiek of voorschrift om het percentage biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater te bepalen voor toepassing van de T-correctie. Door de waterkwaliteitsbeheerders wordt geen uniforme richtlijn gehanteerd voor het bepalen van het percentage T.

Er bestaat behoefte aan beleidsregels waarin antwoord wordt gegeven op de volgende vragen:

  • mag de T-correctie worden toegepast in ongezuiverd afvalwater en niet biologisch gezuiverd afvalwater?;

  • mag de T-correctie ook in deelstromen worden toegepast?;

  • mag de T-correctie worden toegepast op koelwater en bronneringswater?;

  • mag de BZV-methode worden toegepast in ongezuiverd afvalwater en niet biologisch gezuiverd afvalwater of moet de stoffenaanpak worden gevolgd?;

  • welke onderzoeken moeten door de heffingsplichtige worden uitgevoerd in een representatief aantal monsters indien de stoffenaanpak wordt gevolgd?;

  • Welke onderzoeken moeten door de heffingsplichtige worden uitgevoerd in een representatief aantal monsters indien de BZV-methode wordt gevolgd?;

  • op welke wijze vindt de heffingsberekening plaats?

1.2 Wettelijke grondslag T-correctie

De wettelijke basis voor de T-correctie wordt verwoord in artikel 7.5, vierde lid, van de Waterwet voor de verontreinigingsheffing en in de artikelen 122f en 122l van de Waterschapswet voor de zuiveringsheffing. De wettelijke basis vindt haar verdere uitwerking in de betreffende belastingverordeningen van Waterschap Rivierenland en wordt omschreven als volgt: ”Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast”.  In de Waterregeling en in de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland 2010, bijlage 1 onderdeel C berekeningsvoorschriften is aangegeven dat: “indien de CZV-waarde voor ten minste 25 % afkomstig is van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk (100 – T)/75, waarbij T is het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen”.

Voor de zuiveringsheffing is de T-correctie uitgewerkt in de betreffende Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010, in bijlage 1, onderdeel C.

Deze vermenigvuldigingsfactor wordt ook wel de T-correctie of T-factor genoemd en is, op advies van de Unie van Waterschappen, ook opgenomen in de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland 2010 onder artikel 12, eerste lid, en in de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenlnad 2010 onder artikel 9, eerste lid.

De artikelen bepalen dat, indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, op aanvraag van de heffingsplichtige op die uitkomst een correctie wordt toegepast.  De T-correctie wordt in Nederland hoofdzakelijk toegepast op CZV-waarden van het effluent van goed werkende biologische zuiveringsinstallaties.

1.3 Inhoud van deze beleidsregels

Deze beleidsregels worden gehanteerd ten aanzien van (het indienen van een verzoek tot) de correctie van de gemeten vervuilingswaarde bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven. Basis voor de correctie is de aantoonbare en te kwantificeren aanwezigheid van niet en/of nauwelijks biologisch afbreekbare stoffen in het door een bedrijf geproduceerde afvalwater.

  • In deze beleidsregels wordt achtereenvolgens beschreven:

  • onder welke voorwaarden de T-correctie toegepast mag worden voor: niet biologisch gezuiverd afvalwater (2.1) biologisch gezuiverd afvalwater en stortplaatsen (2.2); niet door productieprocessen verontreinigd koelwater (2.3);

  • de wijze van onderzoek en de te gebruiken analysetechnieken (3);

  • en de nauwkeurigheid waarmee het onderzoek dient plaats te vinden (4).

2 Toepassingsgebieden

2.1 Toepassingsgebied niet biologisch gezuiverd afvalwater

Onder niet biologisch gezuiverd afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen worden verstaan: “ruw” ongezuiverd afvalwater, fysisch/chemisch gezuiverd afvalwater en opgepompt grondwater afkomstig van bronneringen en grondwatersaneringen.

De T-correctie voor ongezuiverd afvalwater wordt alleen toegestaan op basis van de stoffenbenadering. Een BZV-benadering op de gehele afvalwaterstoom wordt niet toegestaan vanwege de te grote kans op afwijkingen in de analyseresultaten. Deze afwijkingen ontstaan onder andere door de wisselende samenstelling van het afvalwater, de aanwezigheid van giftige stoffen en de onnauwkeurigheid van de bestaande analysemethodiek(en).

Normaliter is bij de heffingsplichtige bekend of mag bekend worden verondersteld welke stoffen in het afvalwater geraken. Op basis van analyses (biodegeneratieproef, zie 3.3) en berekeningen van de specifieke stoffen dient de heffingsplichtige aan te tonen wat het percentage niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbare deel is in het afvalwater. Op basis van toxiciteits- en (een) respiratieremmingstest(en) zal aangetoond moeten worden in hoeverre de te lozen of af te voeren stoffen toxisch zijn. Indien het toxische stoffen betreft wordt een correctiehoogtebepaling op deze stof middels een bio-degeneratiemethode niet toegestaan.

Vaststelling dient dan m.b.v. andere gegevens/methoden plaats te vinden bijvoorbeeld door weging, massabalans etc.

In het onderzoeksvoorstel moeten de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • opgave van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor het percentage CZV dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is en hun (biologische) eigenschappen (de zogenoemde productinformatie);

  • wijze van berekening van het percentage CZV en/of kwantitatieve hoeveelheden van de geanalyseerde verontreiniging dat niet- of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is;

  • uit te voeren biodegeneratie- en respiratieremmingstesten en de te gebruiken mediums per specifieke stof (afhankelijk van de eigenschappen van deze stoffen);

  • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering;

  • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar.

Stoffen waarvoor een aanvraag ter correctie wordt aangevraagd dienen minimaal onderzocht te worden op de in voorschrift 3.1-3.3 beschreven methodieken in concentraties welke overeenkomen met de praktijkomstandigheden en/of andere hoeveelheden welke noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van representatieve gegevens.

Naar aanleiding van landelijk uitgebrachte adviezen wordt maximaal 10% afbraak, uitgedrukt in zuurstofverbruik ten opzichte van de CZV-waarde van de oorspronkelijke stof, als grenswaarde aangehouden voor de classificatie “niet- of nauwelijks afbreekbare stof”.

2.2 Toepassingsgebied biologisch gezuiverd afvalwater en stortplaatsen

Onder de lozing van biologisch gezuiverd afvalwater worden lozingen verstaan van effluenten van aerobe en anaerobe biologische zuiveringsinstallaties.

Aangezien een zuiveringsproces heeft plaatsgevonden is het niet mogelijk van de stoffen afzonderlijk een balans te maken door het ontstaan van (onbekende) afbraakproducten. Om deze reden dient het afvalwater als zodanig te worden onderzocht.

Het onderzoeksvoorstel dient minimaal de volgende onderdelen te omvatten:

  • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt genomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar;

  • wijze van meten en bemonsteren;

  • uit te voeren respiratieremmingstesten, biodegeneratieproeven en te volgen    methodieken;

  • aantal uit te voeren BZV∞- onderzoeken; (waarbij de α-factor wordt bepaald)

  • herkomst en de kwaliteit van (leeftijd, bewaarvorm) entwater bij de BZV-bepaling;

  • wijze van vervuilingswaarde- en correctiehoogteberekening;

  • beschrijving en werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi) en kopieën van het logboek van de periode van 1 jaar voor de aanvraag tot heden. In het logboek moet ondermeer storingen, calamiteuze situaties, onderhoud opgenomen zijn.

Indien ertussen de biodegeneratieproeven en de BZV∞ geen verschil bestaat wordt de T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater toegestaan op basis van BZV-benadering. De heffingsplichtige dient de verhouding α = BZV∞ / BZV5 door middel van onderzoek aan te tonen in een representatief aantal monsters. Dit aantal monsters is sterk afhankelijk van de kwaliteit van het effluent. Bij het onderzoek dient gekeken te worden naar de werking van de biologische zuivering gedurende het (ge)hele jaar (zomer/winter) en invloeden ten gevolgen van productieschommelingen. In elk geval dient minimaal tweemaal per jaar (zomer/winter) een BZV(n) onderzoek plaats te vinden. De rekenkundige gemiddelde α-factor zal worden gebruikt bij de berekening van de vervuilingswaarde.

Als er sprake is van een significant verschil tussen de resultaten van de bio-degeneratieproeven en de BZV∞ dient de correctiefactor bepaald te worden middels analyses van een aantal representatief aantal monsters middels biodegeneratieproeven.

Indien er sprake is van een gestoorde werking van de awzi kan geen gebruik gemaakt worden van de eerder bepaalde factoren. Deze dienen dan opnieuw bepaald te worden door herhaling van het bovenstaande onderzoek. Bij sterke fluctuaties in de kwaliteit van het effluent kan dit tot aanzienlijke onderzoekskosten leiden. Daarnaast dient middels een logboek aangetoond te worden dat de overlegde gegevens representatief zijn voor de huidige werking en bedrijfsvoering van de awzi.

Indien blijkt dat het geloosde of het afgevoerde afvalwater toxische eigenschappen bezit ten aanzien van de biodegeneratieproeven en BZV-bepaling wordt een correctie op basis van deze parameters niet toegestaan. Berekening van de vervuilingswaarde vindt dan plaats middels de zogenoemde “Rijksformule” of op andere, binnen de grenzen van de Verordening verontreinigingsheffing of  de Verordening zuiveringsheffing, wijze.

In het geval dat de biologische zuivering

  • een constante voeding heeft en

  • een stabiel zuiveringsproces heeft en

  • BZV-waarden niet groter dan 20 mg/l oplevert,

kan in principe een correctie op grond van de formule met 3,33 BZV (in plaats van CZV) worden geaccepteerd. In dat geval kan de vracht zuurstofbindende stoffen per etmaal uitgedrukt in kg per etmaal als volgt worden berekend:

Q x  (3,33 BZV5 + 4,57 Nkj)  /  1000

waarin:

  • Q = debiet in m3 per etmaal

  • 4,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l)

  • 3,33 = berekende omzettingsfactor naar BZV∞

  • BZV5 = biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l)

  • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte

Onder een stabiel zuiveringsproces wordt in ieder geval verstaan dat het effluent van de zuivering tenminste 30 aaneengesloten dagen voldoet aan de BZV waarde van 20 mg/l. Indien de waarde hoger is dan 20 mg/l wordt de vervuilingwaarde berekend met behulp van de Rijksformule. Indien gedurende 30 aaneengesloten dagen weer wordt voldaan de waarde van 20 mg/l kan weer worden overgegaan op de BZV formule. In dat geval mag met terugwerkende kracht de voorgaande 30 dagen (waarbij aan de waarde van 20 mg/l is voldaan) ook met behulp van de BZV formule worden berekend.

2.3 Toepassingsgebied niet procesmatig verontreinigd koelwater

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt niet procesmatig verontreinigd koelwater bij een verzoek om toepassing van de T-correctie op gelijke wijze beschouwd als biologisch gezuiverd afvalwater.

Het vaststellen van de grootte van de geproduceerde vuillast uit niet door bedrijfsprocessen verontreinigd koelwater dient te worden geïntegreerd in de meetbeschikking.

Van de heffingsplichtige wordt doorgaans geen onderzoek verlangd naar de aard en vorm van de in het koelwater aanwezige niet– tot bijna niet-biologisch afbreekbare stoffen. Wel wordt, afhankelijk van de grootte van de lozing of de afvoer, periodiek een onderzoek verlangd naar de samenstelling van het geloosde of afgevoerde koelwater om aannemelijk te maken dat er geen toegevoegde vervuiling plaatsvindt.

Indien blijkt dat het geloosde of het afgevoerde koelwater toxische eigenschappen (bijvoorbeeld door algenwerende middelen) bezit, wordt de T-correctie niet toegestaan en wordt de hoogte van de vervuiling vastgesteld middels de zogenoemde “Rijksformule” of op andere, binnen de grenzen van  de Verordening verontreinigingsheffing of de Verordening zuiveringsheffing, wijze.

In een aantal gevallen kunnen de perceptiekosten te hoog kunnen zijn in relatie tot de heffing. In deze gevallen zou ook gebruik gemaakt kunnen worden van een afvalwatercoëfficiënt (waterklasse). Indien de heffingsplichtige hiermee niet kan instemmen kan deze alsnog een onderzoek (laten) uitvoeren.

3 Wijze van onderzoek en te gebruiken analysemethoden

3.1 LUMIStox test volgens NEN-EN-ISO 11348

Met de LUMIStox test kan op een snelle en eenvoudige wijze de acute toxiciteit worden bepaald in waterige oplossingen. Het principe van de test berust op het meten van de afname van de bioluminescentie van de bacterie Photobacterium Phosphoreum. Bij deze bacterie wordt de bioluminescentie veroorzaakt door de energie die vrijkomt in de citroenzuurcyclus. Bij verstoring van de citroenzuurcyclus (giftige stoffen) neemt de bioluminescentie af. Deze afname wordt als maat van de toxiciteit genomen.

De resultaten van de test worden uitgedrukt in EC20- of EC50- waarde of de toxiciteitindex (TI). De EC-waarde is de concentratie waarbij respectievelijk 20% en 50% remming van de activiteit plaatsvindt. De toxiciteitindex geeft de relatieve toxiciteit van het monster aan. Dit is het aantal malen dat het monster moet worden verdund om 20% remming te veroorzaken.

Bij de beoordeling van de toxiciteit wordt gebruik gemaakt van een indeling in drie klassen:

  • TI < 2 : niet of nauwelijks acuut toxisch

  • TI = 2-10 : matig acuut toxisch

  • TI > 10 : sterk acuut toxisch

3.2 Bepaling acute toxiciteit ten aanzien van aëroob slib volgens NEN 6512

Met deze test wordt de acute toxiciteit bepaald ten aanzien van aëroob actief slib door meting van het respiratietempo. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Het monster wordt in verschillende verdunningen aan een aëroob actief slibmengsel toegevoegd. Het zuurstofverbruik van het slib wordt direct na toevoeging van het al dan niet verdunde monster gemeten en geregistreerd door middel van een zuurstofmeter en schrijver. Deze gegevens worden vergeleken met de gegevens van hetzelfde slib zonder monster (=blanco). De procentuele remming wordt berekend met behulp van de volgende formule:

I – (1-Ra/Rb)*100% 

waarin

  • I = Remming in %R

  • a = het respiratietempo gemeten in het al dan niet verdunde monster (mg/l.uur)

  • Rb = het respiratietempo gemeten zonder monster (mg/l.uur)

Op basis van het gemeten respiratietempo in het verdunde en onverdunde monster kan worden bepaald of er remming plaatsvindt en in welke mate bacteriën adapteren op het geloosde of  het afgevoerde  afvalwater. Zodra wordt aangetoond dat er remming plaatsvindt kan geen gebruik worden gemaakt van de BZV-methode en zal de heffing gebaseerd moeten worden op basis van de CZV-waarden.

3.3 Afbreekbaarheidtest organische koolstof volgens Zahn/Wellens, ISO 9888

De Zahn/Wellens test is een biodegradatietest. Met deze test wordt de afbreekbaarheid van de organische koolstof in een monster bepaald. Op basis van deze test kan dus ook de T-correctie worden berekend. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Een hoeveelheid actief slib wordt vooraf geconditioneerd door het gedurende acht dagen zonder voeding te beluchten. Vervolgens wordt er een testmengsel samengesteld bestaande uit het monster, actief slib, leidingwater en een vastgestelde hoeveelheid van een buffer-/nutriëntenoplossing. Het testmengsel wordt vervolgens belucht, waarbij de beluchting zodanig wordt ingesteld dat het zuurstofgehalte > 2 mg/l is. De zuurgraad wordt dagelijks gemeten en gecorrigeerd tot een waarde in de range van pH 7-8. Naast het testmengsel wordt ook een blanco onderzocht, bestaande uit een met het testmengsel overeenkomende concentratie van het actief slib en de buffer/nutriëntenoplossing.

De blanco wordt op identieke wijze behandeld als het testmengsel. De afbraak van de organische koolstofverbindingen wordt gevolgd met behulp van DOC-metingen. De afbreekbaarheid van de organische koolsof in het afvalwatermonster wordt nu als volgt berekend:

D(t) = 1 - (Ct-Cb) / Ca * 100%

waarin:

  • D(t) = afbreekbaarheid in % na n dagen;               

  • Ct = DOC-gehalte na n dagen op moment van monstername in mg/l;

  • Cb = DOC-gehalte van de blanco in mg/l;

  • Ca = DOC-gehalte van het oorspronkelijke monster in mg/l.

Voorwaarde voor een juiste uitkomst is het ontbrekend van giftige en/of remmende stoffen in het afvalwater. Daarvoor is een onderzoek op toxische stoffen vereist.

3.4 BZV∞ (oneindig) onderzoek volgens NEN 6634

Het onderzoek op het biochemisch zuurstofverbruik wordt uitgevoerd volgend NEN 6634. De waarden worden opgegeven in BZV(n)-waarden. Voor n gelden de volgende dagen: 0, 5, 7, 12, 19, 26, 33 en 40.

Bij de BZV5–analyse volgens NEN 6634 wordt allylthioureum (atu) toegevoegd om de activiteiten van de eveneens zuurstof consumerende nitrificerende bacteriën te onderdrukken. Daar atu maar beperkt houdbaar is, na ca. 14 dagen zijn werking verliest, en bij gaat dragen als koolstof- en stikstofbron bij de BZV-afbraak, wordt bij het BZV(n)-onderzoek geen atu aan de monsteroplossingen toegevoegd. Voor nitrificatie dient gecorrigeerd te worden door een stikstofbalans op te stellen. De BZV-oneindig waarde wordt grafisch door middel van lineaire regressie bepaald. Als entwater bij het onderzoek dient het effluent te worden gebruikt van de afvalwaterzuiveringinstallatie waarop het bedrijf het afvalwater brengt. Er mag geen gebruik worden gemaakt van entwater afkomstig van de (eigen) awzi van het bedrijf, daar de restverontreinigingen in het effluent niet of zeer mogelijk moeilijk biologisch afbreekbaar zijn door de aanwezige bacteriën welk volledig ingesteld zijn op het aanbod van bedrijfsspecifieke stoffen. Voorwaarde voor een juiste uitkomst is het verder ontbreken van giftige en/of remmende stoffen in het afvalwater.

De biochemische afbraak van organisch materiaal wordt beschreven als een eerste orde afbraakproces verlopend volgens de reactievergelijking:

dBZV / dt= -k * BZV

Stel dat de BZV5 het BZV is op het tijdstip t=0, dus bij het begin van de BZV∞bepaling. Het BZV op het tijdstip t=n dagen = BZVn. De toename van de BZV gedurende de tijd n is BZNn-BZV5. DE evenredigheidsconstante k is te vergelijken met een snelheidsconstante bij chemische reacties. De dimensie van k = tijd-1.

Hieruit volgt:

dBZV/BZVn= -k * dt of ln BZV BZV5/BZVn = -k * t0/t  of ln (BZVn/BZV5) = -k *t

Door nu grafisch de ln BZV/BZN5 uit te zetten tegen 1/t kan de BZV-oneindig worden afgelezen op het snijpunt van de y-as. Door middel van een lineaire regressie is het snijpunt op de y-as te berekenen.  Uit onderzoek volgt een α–factor nl. α = BZV∞/ BZV5

Toepassing van de T-correctie op basis van de BZV vindt als volgt plaats:

door de CZV-waarde te vermenigvuldigen met de breuk (100-T)/75, waarin T het percentage CZV is afkomstig van biologisch niet- of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

T kan als volgt worden uitgedrukt:

T= (CZV -  α * BZV5) / CZV*100%

De berekeningsformule voor de vervuilingswaarde berekening wordt na substitutie van de T-formule als volgt:

vracht zuurstofbindende stoffen per etmaal (uitgedrukt in kg per etmaal) =  Q * ( 3,33 (1- α) BZV5 + 4,57 Nkj) / 1000

waarin:

  • v.e. = aantal vervuilingseenheden aan zuurstofbindende stoffen;

  • Q = debiet in m3 per etmaal;

  • 4,57 = hoeveelheid benodigd zuurstof voor omzetting van stikstofverbinding (in mg/l);

  • α  = berekende omzettingsfactor;

  • BZV5  = Biochemisch zuurstofverbruik na 5 dagen (in mg/l);

  • Nkj = Kjeldahl stikstofgehalte;

  • 150 = 150 g zuurstofverbruik per dag.

4 Kwaliteitszorg

4.1 Eisen ten aanzien van het onderzoek

Indien er gegevens bestaan over de afbreekbaarheid van een stof (bijvoorbeeld uitgegeven door de fabrikant) en men hier van gebruik wil maken dient de wijze waarop deze afbreekbaarheid is bepaald kenbaar gemaakt te worden aan het Waterschap.

Toxiciteits- en biodegeneratieproeven of specifieke stoffen dienen uitgevoerd te worden volgens de voorgeschreven methodieken. Indien er sprake is van vervanging van de norm (bijv. verandering in ISO-norm) dienen de analyses volgens de nieuwe norm uitgevoerd te worden.

Resultaten van biodegeneratieproeven, waarover geen informatie bekend is, zullen niet worden geaccepteerd bij de aanvraag. Verificatie van gegevens door het Waterschap dient mogelijk te zijn

Voor afvalwateronderzoek geldt dat de wijze waarop het monster wordt verkregen in overeenstemming moet zijn met de aan het bedrijf verleende meetbeschikking, Het monster dient representatief te zijn voor de gehele aangevraagde periode. Bij twijfel hieromtrent dienen meerdere monsters, van verschillende dagen, onderzocht te worden.

4.2 Eisen te aanzien van het uitvoerende laboratorium en/of adviesbureau

Door het Waterschap wordt als eis gesteld dat het laboratorium en/of adviesbureau dat het onderzoek uitvoert voor de heffingsplichtige, aantoonbare ervaring heeft met de onderhavige proeven die  aangevraagd zijn door de heffingsplichtige. Indien een laboratorium/adviesbureau in de aanvraag genoemd wordt dat geen ervaring heeft met de bovengenoemde onderzoeks- en analysemethodieken dient deze eerst ervaring te verkrijgen voordat de onderzoeksresultaten zullen worden geaccepteerd. In voorkomende gevallen zal geadviseerd worden een ander laboratorium/adviesbureau te kiezen.

Bijlage

Kontakt Alblasserwaard, 21-01-2010